Over de democratie en de aard van representatie
Over onze democratie en de aard van de representatie Moet een politicus een mandaat krijgen of moet hij een gedelegeerde zijn? Hier werd over nagedacht in het begin van de negentiende eeuw. In 1848 beschouwden sommigen het parlement als de vertegenwoordiging van de belangen van de natie, waarbij het begrip ‘vertegenwoordiging’ werd opgevat als de afspiegeling van de natie, een soort portret (in het Engels aangeduid als portrayal, in het Duits Darstellung). Anderen beschouwden het parlement als de behartiger van de belangen van de natie, zo nodig tegen de regering en de vorst. Zo kon een parlement dus een vertegenwoordiging zijn ván het volk en vóór het volk. In 1848 heerste de gedachte dat slechts de allerbeste gekozen diende te worden. Een afgevaardigde moest volgens de Leeuwarder Courant bijvoorbeeld: “een man zijn met den echten volks-zin bezield, maar tevens met een helderen blik begaafd zijn” en “in allen deele geschikt voor hunne betrekking”. In die periode konden deze crit...