Over de democratie en de aard van representatie
Over onze democratie en de aard van de representatie
Moet een politicus een mandaat krijgen of moet hij een gedelegeerde zijn?
Hier werd
over nagedacht in het begin van de negentiende eeuw. In 1848 beschouwden sommigen
het parlement als de vertegenwoordiging van de belangen van de natie, waarbij
het begrip ‘vertegenwoordiging’ werd opgevat als de afspiegeling van de natie,
een soort portret (in het Engels aangeduid als portrayal, in het Duits
Darstellung). Anderen beschouwden het parlement als de behartiger van de
belangen van de natie, zo nodig tegen de regering en de vorst. Zo kon een parlement
dus een vertegenwoordiging zijn ván het volk en vóór het volk.
In 1848 heerste
de gedachte dat slechts de allerbeste gekozen diende te worden. Een afgevaardigde
moest volgens de Leeuwarder Courant bijvoorbeeld: “een man zijn met den echten
volks-zin bezield, maar tevens met een helderen blik begaafd zijn” en “in allen
deele geschikt voor hunne betrekking”. In die periode konden deze criteria op
brede instemming rekenen.
Met
afgevaardigden had de democratie in feite een ‘virtual representation’.
In de jaren
vijftig van de negentiende eeuw was men aan het denken geslagen met name door
de kritiek op deze vorm van representatie door de denker John Stuart Mill. Die
gaf de nadelen van dit systeem aan door te wijzen op het feit dat de kiezers
dan geen echte band hadden met hun vertegenwoordigers. Dit uitgaande van het
districtsysteem dat men in Engeland had. Het was ook erg hooggestemd om van de
vertegenwoordigers te verlangen dat zij enkel zouden handelen vanuit het algemeen
belang. Vandaar dat werd gepleit voor een systeem van ‘personal representation’.
Het parlement zou geen verbeelding moeten zijn van het volk, maar een getrouwe
afspiegeling daarvan. Niet zozeer een ‘schilderij’ van de maatschappij als wel
een ‘foto’.
John Stuart
Mill merkte wel op dat als het kiesrecht uitgebreid zou worden naar algemeen
kiesrecht het niveau van het electoraat zou afnemen tot ‘collectieve
middelmatigheid’, ook in moreel opzicht, en meer een afspiegeling van de maatschappij
zou zijn. Dan zou onvermijdelijk de representatie van het electoraat ook ten koste
gaan van de intellectuele vertegenwoordiging. De collectieve middelmatigheid
nam bijvoorbeeld toe zag men ook als men keek naar de Verenigde Staten. Ten
koste van de ‘superior intellects and characters.’
Ten tijde
van de grondwetsherziening van 1848 werd aanvankelijk de parlementaire vertegenwoordiging
opgevat als een ‘virtual representation’. Een gezaghebbend auteur De Bosch
Kemper formuleerde het als volgt:
“Het
volksvertegenwoordigend lichaam moet niet, als eene daguerrotype, het geheele
beelde des volks teruggeven, met al zijne zelfzuchtige en oppervlakkige
eenzijdigheden, maar eene vergadering zijn van de edelsten en bekwaamsten.”
Dit lijkt enigszins
het idee dat Plato voor ogen had met zijn ideale staat, waarin de Koning
Filosofen na een zeer lange opleiding als enigen geacht werden in staat te zijn
voor het regeren van de natie.
In het begin
van de twintigste eeuw hebben we het algemeen kiesrecht ingevoerd, eerst voor
mannen en daarna ook voor vrouwen. Het recht om te kiezen werd gaandeweg
verlaagd naar de leeftijd van achttien jaar. Deze besluitvorming wordt zo’n
beetje algemeen toegejuicht, maar we hebben hiermee dus zoals hierboven
uitgelegd wel het niveau van het electoraat naar beneden gehaald tot een ‘collectieve
middelmatigheid’. En daarmee werd het niveau in het parlement ook meer tot die
middelmatigheid verlaagd.
Omdat we nu
politici hebben die een ‘foto’ zijn van de natie, zijn deze zeer bang geworden
voor de drukkende opinie van hun achterban. Dat het volk vaak reageert vanuit
de onderbuik en alleen gaat voor het eigenbelang heeft direct effect op de standpunten
die de politici innemen, gezien het feit dat hun achterban ervoor zorgt dat zij
in het pluche kunnen blijven. Er wordt niet echt rekening gehouden met problemen
die zich op de (middel)lange termijn voordoen, maar veel gereageerd vanuit de
waan van de dag. Zo wisten wij al meer dan twintig jaar dat wij een
mestprobleem hebben. In het stikstofdossier werden maatregelen, die onpopulair
zouden zijn, jarenlang vooruit geschoven. Het probleem werd daarmee groter. Recentelijk
is het tot een acute crisis geworden en komen de politici eindelijk pas in
beweging. Er werd ten langen leste een meerderheid gevonden voor de aanpak van
het probleem. Maar wat zien we? Er hoeft maar een zuchtje wind vanuit de
publieke opinie te komen, bijvoorbeeld de stemmenwinst van de BBB of er is
alweer een coalitiepartij die onder de afspraken uit wil. Uit angst voor de
publieke opinie.
Nu wordt er
om de tafel gezeten met tientallen belangenpartijen om op een soort
poldermanier tot een oplossing te komen. Maar in tijden van crisis werkt dit
polderen natuurlijk niet. In dit soort tijden hebben we leiders nodig die visie
aan den dag leggen. Mensen die het voortouw nemen en de weg wijzen. We hebben
gezien dat onze premier deze kwaliteiten ontbreekt. Zijn deze wijze mensen er
dan niet? Jawel, wel degelijk. Ik kan er zo vier noemen: Herman Tjeenk Willink,
Jan Terlouw, Frans Timmermans en iemand in het kabinet, Sigrid Kaag. Die laatste
krijgt helaas borden met haat over zich heen, vanuit de onderbuik van het volk
en vanuit de onderbuik van die onderbuik vertolkende middelmatige
volksvertegenwoordigers.
Maar we
hebben juist nu iemand nodig met visie aan het roer. Ik denk dat velen dat ook
wel beseffen met mij, zoals hoogleraar Jan Rotmans daar onlangs weer eens blijk
van gaf. Politici die tegen de publieke opinie in durven te gaan en maatregelen
durven te nemen die de beste zijn voor het algemeen belang. In het geval van
het stikstofdossier gaat het niet alleen om wat niet meer kan, maar perspectief
bieden - zeggen wat je wél wil - een wenselijk perspectief bieden voor de
boeren. Dit is dus werken aan de circulaire economie en biologische landbouw. Ik
hoop dat er wijsheid neer mag dalen op degenen die het voor het zeggen hebben.
De democratie is geen ideaal systeem. We kunnen ook niet iedereen tevreden
stemmen. De kern van de democratie is juist dat niemand volledig zijn zin
krijgt. De besluitvorming bestaat altijd uit compromissen. Dit gezegd hebbende,
linksom of rechtsom moeten we uit de crisis komen, voor de boeren, voor de
natuur, voor de burgers, ja voor Nederland.
Reacties
Een reactie posten