Platonist in laatmoderne tijden

Een Platonist in laatmoderne tijden


Wat is filosofie?


Bertrand Russell heeft een omschrijving gegeven van filosofie in zijn overzichtsboek Een geschiedenis van de westerse filosofie in 1945. Deze luidt als volgt: "Filosofie, zoals ik het woord zal begrijpen, is iets tussen theologie en wetenschap. Net als theologie bestaat het uit speculaties over zaken die tot nu toe onbetwistbaar zijn geweest; maar net als de wetenschap doet het een beroep op menselijke rede in plaats van autoriteit, of het nu gaat om traditie of openbaring. Alle duidelijke kennis - dus ik moet beweren - behoort tot de wetenschap; alle dogma's over wat de duidelijke kennis overtreft, behoort tot de theologie. Maar tussen theologie en wetenschap is er een Niemandsland, blootgesteld aan aanvallen van beide kanten; dit Niemandsland is filosofie."


Nu is het het geval dat de westerse filosofie zich ijver inzet om zich zo wetenschappelijk mogelijk uit te drukken. Dit is zeker het geval sinds de twintigste eeuw in de Analytische filosofie en de "linguistic turn". Als gevolg hiervan lijdt de westerse filosofie aan een verdwijnende theologie/spiritualiteit. Dit proces is ingezet met de Kritik der reinen Vernunft uit 1781 van Immanuel Kant. Er zijn simpelweg grenzen aan wat we aan wetenschappelijke kennis kunnen voortbrengen over zaken aangaande spiritualiteit. Dit heeft bijvoorbeeld Wittgenstein ertoe bewogen om te zeggen: "waarover wij niet kunnen spreken, daarover moeten wij zwijgen." Zo zie je ook heel duidelijk dat allerlei door de universiteit afgeleverde filosofen geen greintje spiritualiteit in hun mars hebben. Dergelijke filosofen zijn het meest zichtbaar in het ongelovige Nederland. Stine Jensen, Tim Fransen, Rob Wijnberg, Daan Rovers, Bas Haring, noem ze allemaal maar op: allemaal van enig geloof verstoken. Gelukkig voor mij heb ik mijn eigen significante spirituele ervaringen geheel onafhankelijk opgedaan en hebben wij een 2500 jaar oude overlevering die mij het spirituele kader geven. Dit is de filosofie van Plato (427 v. Chr. - 347 v. Chr.). Hier heb ik geen universiteit voor nodig; alles wat ik nodig heb is een bibliotheekpas en de lokale boekhandel. 


Hoe kwam ik op het spoor van Plato?


Na de middelbare school wilde ik niet meer verder studeren, omdat ik geen idee had wat voor studie. Ik had nog geen kennis gemaakt met de filosofie, want dat vak werd helaas niet gegeven op mijn school. Een omissie in het onderwijs, want je kunt met kinderen en jongeren niet vroeg genoeg aanvangen met filosofie. Het zou op zijn minst een keuzevak moeten zijn op iedere middelbare school. Die zomer piekerde ik mij suf. "Dan moet je gaan werken", zei mijn moeder. Zodoende ben ik naar het uitzendbureau gegaan en al op mijn zeventiende begonnen aan mijn eerste fulltime baan. Dat gaf mij aanvankelijk veel voldoening, maar nog voordat ik achttien werd, begonnen de grote levensvragen bij mij naar boven te borrelen. Ik werkte als magazijnmedewerker en dat vervulde wel mijn arbeidsbehoefte, maar niet mijn geestelijke behoefte. Ook speelde de grote levensvragen meer op door mijn persoonlijke omstandigheden. Mijn ouders waren niet lang daarvoor op een nare manier gescheiden en mijn moeder, met wie ik ging samenwonen, werd steeds meer depressief. Deze ingrijpende gebeurtenissen hadden grote impact op mij en ik zag mij voor het eerst in mijn leven geconfronteerd met existentiële levensvragen. Ik ben in mijn sociale omgeving openlijk uitgekomen voor mijn aanzwengelende weltschmerz. 


Niet op doktersadvies, maar op advies van de moeder van een goede vriend, ging ik naar de bibliotheek om De wereld van Sofie van Jostein Gaarder te lenen. Dat leek haar een geschikt begin gezien het type levensvragen waarmee ik naar voren trad. Daarmee begon feitelijk mijn passie voor filosofie, vanuit de grote levensvragen en de zoektocht naar levenswijsheid. Men zegt dat het filosoferen begint wanneer het vanzelfsprekende tot vraag wordt. En de filosofie kan ons leren, zo zei Cicero, hoe wij dokters kunnen zijn voor onszelf. 


Na De wereld van Sofie ging ik naar de boekhandel en kocht de Inleiding tot de filosofie van Jörgen Aufenanger en het boek 101 invloedrijke filosofen. Het leek mij het best bij het begin van de filosofie te beginnen, dus begon ik bij Thales van Milete, de eerste Griek die men wijs noemde, de andere presocratici - natuurfilosofen - en van daar uit naar de Griekse driester: Socrates, Plato en Aristoteles. 


Nu, zeventwintig jaar later, ben ik tot de conclusie gekomen, dat alle mogelijke wereldwijsheid eigenlijk al bereikt is door die eerste Griekse filosofen die leefden van pakweg 600 v. Chr. tot rond het begin van onze jaartelling. Zelfhulpboeken van tegenwoordig, zijn zo te herleiden tot het epicurisme of stoïcisme. Socrates, Plato en Aristoteles worden telkens weer opnieuw uitgevonden, gelezen en herinterpreteert. Oude wijn in nieuwe zakken. 


Kijken we naar de hedendaagse academische filosofie, dan zien wij dat die is uitgemond in oeverloze analytische haarkloverijen op het gebied van taal en interpretatie, maar echt geen grote waarheden meer voortbrengt. En zo had Husserl ook gelijk toen hij zei dat de hele westerse filosofie slechts een voetnoot bij Plato is. 


Wat ik leerde van Socrates


Socrates zag zichzelf wel als de vroedvrouw van kennis. Hij liep door de straten van Athene en sprak iedereen aan, vooral ook politici, en voerden met hen wat nu bekend staat als het socratisch gesprek. Hij wist dat hij niet alles wist en door te tappen in de kennis van anderen leerde hij zelf juist meer. Toch kwamen ze dan vaak in gesprekken op het punt dat de ondervraagde ook moest toegeven dat hij de waarheid niet in pacht had. Hoewel het politici niet vaak ontbrak aan zelfoverschatting en ijdelheid. Socrates leerde: hoe meer ik weet, hoe meer ik weet dat ik niets weet. Ik lijk daarmee iets meer te weten dan de anderen, want die menen te weten maar weten eigenlijk niet. Door gesprekken aan te gaan en de ander de kans te geven zijn kennis te delen door het stellen van goede vragen en de dialoog aan te gaan, tot je het punt bereikt dat die kennis overgaat in gezwam, leer je ongelofelijk veel. In principe kan je van iedereen leren die oprecht is. Deze methode bleek voor mij in het dagelijks leven uitermate vruchtbaar. Wijsheid bereiken doe je zeker ook deels door dialogen te voeren met je medemens.


Er was ook overgeleverde wijsheid van eerdere generaties. Zo leerde Socrates aan zijn leerling Plato het overgeleverde geloof van de mysteriecultussen zoals het orfisme en ook Pythagoras was zo’n eerdere mystieke filosoof. Mensen zijn zielen en leven in een cyclus van incarnaties, leven, dood en weer incarnatie, volgens het principe dat na de dood de ziel beoordeeld wordt volgens een systeem van beloning of straf, al naar gelang hoe goed men geleefd heeft. Na de dood stijgt de ziel te paard met vleugels naar de hemelen waar hij beoordeelt wordt. Bij een nieuwe incarnatie verliest het paard zijn vleugels, maar ook alle kennis die hij ooit heeft bezeten. Daarom is het in het leven de taak van mens om zich die kennis weer te herinneren, de kennis weer opnieuw op te bouwen, de ziel weer opnieuw op te voeden. Makkelijk is dat niet, want de mens is in zijn toestand hier op aarde de speelbal van zijn eigen lage lusten die hij eerst moet leren beheersen. 


Socrates had geen eigen school met leerlingen, maar Plato leerde van hem en gaf Socrates het eeuwige leven door hem als figuur op te voeren in zijn geschriften die bekend kwamen te staan als Plato’s dialogen. Plato stichtte na de dood van Socrates zijn eigen filosofie en zijn eigen filosofieschool, de Academie, die vervolgens duizend jaar bestaan heeft. Plato ontwierp en onderwees een mensbeeld, een Ideeënleer, een deugdenleer en een Ideale Staat. Zijn filosofie bewerkstelligde een spirituele revolutie en een ideaal van een wending tot het Goede. Ik ben mijzelf gaan zien als een leerling van Plato in een laatmoderne tijd. Omdat er in de wijsheid geen vooruitgang nodig is, is de leer van Plato nog springlevend. Er is in al die millennia nog nooit iemand opgestaan die Plato’s filosofie heeft kunnen weerleggen. Je kunt de mensen en de filosofen van tegenwoordig alleen indelen in de Idealisten die terugvoeren op Plato, en de materialisten die simpelweg alleen geloven in de wereld die ze met hun zintuigen waarnemen. Materialisten geloven niet in het Idee van het Absoluut Goede, niet in de ziel, niet in de zin van het leven en niet in de vrije wil. Mijn voorkeur ligt duidelijk bij de Idealisten. Dat ontdekte ik dus toen ik mij ging verdiepen in geschiedenis van de filosofie direct na de middelbare school.


Wat is het mensbeeld van Plato?


Plato gebruikt meerdere keren een allegorie om een complex idee uit te beelden. Voor het mensbeeld komt hij met de wagenmenner. Hij introduceert de drievoudige ziel die bestaat uit een wagenmenner op de wagen en twee paarden ervoor. De wagenmenner is het symbool van het intellectuele en logische deel van de ziel, en de twee paarden vertegenwoordigen respectievelijk morele deugden en hartstochtelijke instincten. Het ene paard is wit, edel en onsterfelijk, en het andere is zwart, sterfelijk en precies het tegenovergestelde in afkomst en karakter. Het boosaardige paard staat voor het begerende deel van de ziel en is er verantwoordelijk voor dat de ziel zijn vleugels verloor in de sterrenwereld. De meeste mensen worden volgens Plato beheerst door dat laagste zielsdeel en slagen er tijdens hun leven niet in zich boven hun primitieve behoeften te verheffen. Het witte paard is echter evenmin geheel betrouwbaar, want het kan als symbool van het zielsdeel van de toorn zowel partij kiezen voor de voerman als voor het zwarte paard. Met andere woorden: de wagenmenner (de rede) heeft zijn handen vol om het onwillige span te leiden. 







De bestemming van de wagenmenner


De wagenmenner zal er vooral voor moeten zorgen dat het laagste deel van de menselijke ziel, dat van de lichamelijke begeerten, het beste deel van de ziel kan onderdrukken en beletten om omhoog te vliegen, terug naar de sterrenwereld waar de ziel vandaan komt. (Want het is wel de bedoeling om het aardse leven dat ons gegeven is te leven naar beste kunnen). De bestemming van de wagenmenner is de rand van de hemel, waarachter hij de Vormen ‘Waarheid‘ en ‘Absolute kennis‘ kan aanschouwen. Als de wagenmenner in staat is de Vormen/ Ideeën te aanschouwen, mag hij een nieuwe omwenteling rond de hemelen maken. Maar als hij de wagen niet met succes kan besturen, verwelken de vleugels van de paarden door gebrek aan voeding, of breken ze af wanneer de paarden elkaar aanvallen, of botsen tegen de wagens van anderen. 


De val uit de hemelen


Wanneer de wagen uit de hemel valt, verliezen de paarden hun vleugels en wordt hun ziel belichaamd in een menselijke, stoffelijke vorm. Hoe diep de ziel valt en welke hogere of lagere incarnatie haar te wachten staat, hangt af van de hoeveelheid ‘Waarheid‘ die ze aanschouwde terwijl ze in de hemelen was. 


De mate van de val bepaald ook hoe lang het duurt voordat de paarden opnieuw hun vleugels kunnen laten groeien en weer vliegen. Samengevat: hoe meer ‘Waarheid‘ de wagenmenner zag op zijn reis, hoe ondieper zijn val, en hoe gemakkelijker het voor hem is om op te staan en weer op weg te gaan naar een nieuwe verlichting van zijn ziel. 


De Ideeënleer


Voor de ziel incarneerde, heeft zij dus de Ideeën of Vormen in de Ideeënwereld mogen aanschouwen. Incarnatie (‘vleeswording‘, het lichaam als aardse kerker) beschouwt Plato net als Socrates als de val van de ziel. De ziel verlangt terug naar dat perfecte bestaan, en zal daarvoor gevoed moeten worden met kennis en inzicht. In de Allegorie van de grot wordt dat opvoedingsproces van de filosoof beschreven: door zich te richten op de wereld van de Ideeën kan hij de vergankelijke schijnwereld van de dagelijkse werkelijkheid achter zich laten. De worsteling en het streven van de menselijke ziel om zich uit de aardse gevangenis te bevrijden wordt verbeeld door de Allegorie van de wagenmenner. Zolang de ziel zich door het laagste deel laat meesleuren en een leven van genot en begeerten nastreeft, zal dit echter niet lukken. 


Hoe werkt de Ideeënleer?


Als we in een klaslokaal zitten en we zien het schoolbord, we zien de ramen en we zien de tegels van het plafond. Wat is nu het gemeenschappelijke in al die dingen dat we herkennen? Juist, de rechthoek. Een dergelijke Vorm herkennen we overal moeiteloos. De ultieme rechthoek bestaat dan ook in een hogere werkelijkheid van de Vormen (Vormen en Ideeën wordt hetzelfde mee bedoeld). Ander voorbeeld. In de schoolklas zitten allerlei verschillende mensen: de een heeft lang haar, de ander rood haar, de volgende draagt een leren jas en weer een volgende heeft een pet op. Toch loopt de leraar de klas in en herkent hij moeiteloos het gemeenschappelijke ding tussen al die verschillen: hij herkent ze als mensen. Dat gemeenschappelijke, de ultieme Vorm of Idee van de mens, bestaat volgens Plato in de Ideeënwereld. Laatste voorbeeld. We stellen ons een wei voor vol met paarden. Al die individuele paarden zijn onderling verschillend. Toch hebben ze iets gemeenschappelijks: ze bezitten allemaal een kern van paardigheid. Dat suggereert volgens Plato dat er ergens een oermodel, een oerpaard moet zijn. Welnu, het oerpaard bestaat in de Ideeënwereld.


Er is dus naast de wereld van de zintuigen, een wereld van de Ideeën. Die werkelijkheid is hoger dan de schijnwerkelijkheid van de zintuigen. Dat roept vervolgens de vraag op, wat staat er bovenaan de piramide? Er moet toch iets aan de top staan, zoals in de wereld van de zintuigen de zon bovenaan de hemel staat. Welnu, dat is volgen Plato het ultieme Idee, dat hij de Logos noemt. De Logos staat voor het ultiem Goede. Het Goede, het Ware, het Schone. En dat is waar de ziel altijd naartoe streeft. 


De allegorie van de grot


Plato gebruikt de allegorie van de grot om dit systeem te verbeelden. Hij vraagt zijn toehoorders zich een grot voor te stellen, die met een smalle gang uitgang naar de buitenwereld biedt. Er zit een rij gevangenen met hun rug naar de ingang en ze kijken naar de achterkant van de grot. Ze zijn vastgeketend en zien alleen de muur voor zich. Zo hebben ze hun hele leven daar gezeten en kennen niet anders. Op de wand zien zij allemaal figuren voorbij bewegen, mensen en dieren. 


Achter hen bevindt zich een vuur. Tussen hen en het vuur staat een blokkade in de vorm van een muur die zo hoog is als een mens. Aan de andere kant van die muur lopen mensen heen en weer met figuren van mensen en dieren op hun hoofd. De schaduwen van de dingen vallen door het vuur op de wand waar de gevangenen tegenaan kijken. Die wand weerkaatst ook stemmen van hen die de dingen sjouwen. Plato betoogde dat het enige dat de gevangenen in hun leven waarnemen de schaduwen en echo’s zijn. Ze zullen denken dat deze de realiteit vormen en hun gesprekken zouden over de waarneming van deze realiteit gaan. 


Als een gevangene de ketens zou kunnen afschudden, zou deze door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn dat het alleen al pijnlijk zou zijn om zich om te draaien, bovendien zou het vuur verblindend zijn. Volkomen in de war zou de gevangene zich weer willen omkeren naar de wand met schaduwen, naar de realiteit die begrijpelijk is. Als de gevangene uit de grot naar het felle licht zou worden geleid, zou deze pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Eenmaal gewend aan de bovenwereld zou de duisternis terug in de grot weer tijdelijk verblindend werken. De ervaringen van de gevangene zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo’s verwijst. 


De behendigheid om de weerkaatste schaduwen te zien en te omschrijven zal geleden hebben onder de ervaring van de gevangene en op de andere gevangenen zou deze  gevangene minder slim voorkomen. Ze zullen de gevangene misschien zelfs als een gevaar zien en mogelijk dreigen te doden. 







De betekenis van de allegorie


De allegorie verduidelijkt de betekenis en noodzaak van het filosofische leerpad, dat wordt gepresenteerd als een proces van bevrijding. Het doel ervan is de opstijging vanuit de zintuigelijk waarneembare wereld van vergankelijke dingen, die wordt vergeleken met een ondergrondse grot, naar de zuiver spirituele wereld van het onveranderlijke zijn. Zo’n beklimming, zegt Socrates in de dialoog, kan alleen worden bereikt door een filosoof die lange tijd volhardend streeft. We moeten deze beklimming vanuit de grot naar het zuivere, spirituele zijn, dus zien als een moeilijke, lange tocht. Niet een soort inzicht dat je van de ene op de andere dag kunt inzien. 


Filosoof worden is dan ook een levenslange leerschool. Vervolgens gaan wij ook kijken naar hoe wij goed kunnen leven. Daarvoor ontwikkelde Plato een ethiek, gebaseerd op de vier Griekse kardinale deugden: wijsheid, dapperheid, matigheid en rechtvaardigheid. En als mensen samen dienen wij ons te organiseren om een goede samenleving tot stand te brengen. Daarvoor ontwierp Plato de Ideale Staat. Maar over deze twee onderwerpen, zal ik in een aparte blog verslag doen. Met deze blog heb ik mijn geloof, mijn mensbeeld en mijn wereldbeeld willen beschrijven. Deze bieden mij, gelukkig meteen ook, de zin van mijn leven.  



Reacties

Populaire posts van deze blog

Psychose gevoeligheid: wat is het? En ja, herstel is mogelijk

Een beschouwing van het gedachtegoed van Pim Fortuyn

Dit is mijn natuurfilosofie. Herziene editie